Een werkgever is in beginsel verplicht om een slapend dienstverband op verzoek van een langdurig arbeidsongeschikte werknemer te beëindigen onder toekenning van een transitievergoeding. Dit advies bracht advocaat-generaal De Bock eerder uit aan de Hoge Raad. Het komt vaak voor dat de Hoge Raad het advies van een advocaat-generaal overneemt.

De rechtbank Limburg heeft eerder aan de Hoge Raad zogenaamde ‘prejudiciële vragen’ gesteld omtrent het slapend dienstverband. Een prejudiciële vraag is een vraag over de uitleg van een rechtsregel. Voordat de Hoge Raad uitspraak doet, volgt eerst een advies van een advocaat-generaal over de kwestie.

 

Slapend dienstverband

Bij langdurig arbeidsongeschikte werknemers heeft de werkgever gedurende de eerste 104 weken van de arbeidsongeschiktheid een loonbetalingsplicht. Na 104 weken stopt die loonbetalingsplicht en kan de werkgever ervoor kiezen om de arbeidsovereenkomst vanwege de langdurige arbeidsongeschiktheid op te zeggen of niet. Voor de opzegging is wel vereist dat de werknemer de komende 26 weken nog steeds arbeidsongeschikt is. De langdurig arbeidsongeschikte bij wie het dienstverband door de werkgever wordt opgezegd, heeft recht op een transitievergoeding. Omdat die vergoeding voor werkgevers erg duur kan zijn, kiezen zij er soms voor om het dienstverband in stand te laten. Dat heet een slapend dienstverband.

 

Wet compensatie transitievergoeding

Er komt steeds meer kritiek op het slapend dienstverband, mede omdat per 1 april 2020 de Wet compensatie transitievergoeding van kracht wordt. Deze wet compenseert werkgevers voor transitievergoedingen die zij aan langdurig arbeidsongeschikten moeten betalen.

 

Advies advocaat-generaal

Volgens advocaat-generaal De Bock zou als uitgangspunt moeten gelden dat de werkgever gehouden is om in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van het dienstverband onder toekenning van de transitievergoeding. Voorwaarde is dat de werknemer reeds 2 jaar arbeidsongeschikt is en dat de werknemer dit naar verwachting nog ten minste 26 weken blijft. Op dit uitgangspunt geldt echter een uitzondering, aldus de advocaat-generaal. Namelijk als blijkt, op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden, dat de werkgever een gerechtvaardigd belang heeft bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst. Daarbij kan aan verschillende omstandigheden worden gedacht, bijvoorbeeld dat er nog reële re-integratiemogelijkheden voor de werknemer zijn.

 

Uitspraak Hoge Raad?

De Hoge Raad moet nog beslissen op de prejudiciële vragen. Wanneer de Hoge Raad hierover uitspraak doet, is onbekend.